George Edmund Butler The cloth hall, Ypres (1919) |
Ik ben in Ieper en omgeving geweest, Mooie stad, weer helemaal in de oorspronkelijke Vlaamse stijl opgebouwd, inclusief de Middeleeuwse monumenten zoals de Lakenhal. In 1918 stonden van de hele stad nog slechts enkele muren overeind. Er zijn verpletterende foto’s en schilderijen van. Ieper is nog steeds het centrum van het ‘herdenkingstoerisme’ en dat legt ze zo te zien geen windeieren. Het is er altijd druk. Veel oud militairen ook, veteranen uit WO 2 want er leeft immers niemand meer die zelf deelgenomen heeft aan de eerste oorlog. De laatste Franse ‘poilu’ Lazare Ponticelli overleed in 2008 op 110 jarige leeftijd.
Bij ons in het hotel zat een groep indrukwekkende Schotse veteranen met kilt en baret met rode pompoen (zoals Kuifje en kapitein Haddock dragen in het album ‘De Zwarte Rotsen’). Bij de plechtigheid bij de Menenpoort werden deze Schotten aan- en afgemarcheerd door een oud 'Drill Sergeant' en onder begeleiding van doedelzakken. Bij de Menenpoort die de namen draagt van 50.000 gesneuvelde Britten, wordt iedere avond, jaar in jaar uit, om 20.00 de ‘Last Post’ geblazen. Een indrukwekkend moment om nooit meer te vergeten.
De restanten van de slagvelden in de omgeving zijn praktisch helemaal opgegaan in de natuur. De natuur heeft ze gewoon opgeslokt. We waren bijvoorbeeld op Hill 60 waar onder andere een mijnoorlog gewoed heeft. Deze heuvel is opnieuw een tragisch voorbeeld van de inzet van mensen in de loopgravenoorlog met het doel minuscule stukjes terrein te winnen, die later net zo makkelijk weer verloren gaan, met vaak duizenden nutteloze doden als gevolg. Zo legden Australische ‘miners’ daar springladingen onder de Duitse loopgraven en stellingen, diep onder de grond. Na de ontploffingen (die naar men zegt in Zuid-Engeland te horen waren) zijn vele Duitse soldaten levend begraven. Ze hebben het terrein zo gelaten maar eigenlijk ziet het er nu uit als een fris begroeid heuvellandje met meertjes die je niet herkent als bomkraters en een enkele bunker. Het is heel moeilijk om je daar in de buitenlucht de bloedbaden, de horror, voor te stellen. Het is weg. Moeder Natuur heeft altijd het laatste woord. Dat geldt trouwens voor alle slagvelden.
Christopher Nevinson, Paths of Glory, 1917 |
Wat mij een beetje verwart is dat op al deze erevelden de gesneuvelden als helden worden neergezet in de officiële teksten op en bij de monumenten. Denk aan de pompeuze teksten van de vakanties in Franse dorpjes. Mort pour la patrie. Echter, naarmate de oorlog voortduurde en de verschrikkingen aan de dag kwamen, bestond waarschijnlijk het merendeel van de soldaten uit doodsbange mannen. De Engelse kapitein-dichter Sassoon noemde deze militairen de ‚onheldhaftigen’. Helden tegen wil en dank die in een maalstroom leefden. Hij bedoelde dat het officiële herdenkingsverhaal zo vaak afwijkt van de smerige realiteit en natuurlijk niet dat we ze niet zouden moeten eren. Dat probeerde ik me tijdens onze reis steeds voor de geest te houden. 'The paths of glory lead but to the grave’.
Deze zin komt uit een roman uit 1935 waarvan een beroemde verfilming is gemaakt door regisseur Stanley Kubrick in 1957. Bitter is dat de film in Frankrijk pas in 1975 werd vertoond, omdat de Franse autoriteiten vonden dat het Franse leger, met name de hoge officieren, als verrot werden neergezet. Ik kreeg deze film voor mijn verjaardag.
Als je in de serieuze historische publicaties leest over de persoonlijkheden van de generaals van alle strijdende partijen dan kom je dingen tegen die we nu ‚misdadig’ zouden noemen en die wellicht tot oorlogstribunalen zouden leiden. In werkelijkheid werden de generaals na afloop van de oorlog allemaal bevorderd en verheerlijkt. In de beroemde film 'All quiet on the western front’ (versie uit 1930 gratis te vinden op internet en versie uit 1979 waarvan helaas alleen nog de trailer te zien is) kom je een paar ellendige staaltjes tegen. Deze beide films zijn wel overweldigend om te zien. Vooral die uit 1930 is fenomenaal.
Veel kunstenaars schilderden realistische voorstellingen van de ellende: mensen als Otto Dix, Christopher Nevinson, Ernst Ludwig Kirchner, John Singer Sargent.
Ik las dat er ‘war artists’ bestonden. Dat zijn officieel aangestelde kunstenaars die de strijd picturaal moesten ‘verslaan’. Propaganda was natuurlijk het eerste doel maar ze geven nu een gevoelig beeld van alle facetten van de vijandelijkheden. Daarnaast waren er vechtende militairen die toevallig ook kunstenaar waren en die in de momenten van verveling in de loopgraven hun kunsten bleven uitoefenen. Het schijnt dat de ‘war artist’ nog steeds bestaat in huidige legers; zo kent de Franse marine de officiële titel ‘peintre de la Marine’.
John Singer Sargent, Gassed, 1918/1919 |
Voor de historisch geinteresseerde 'diehard' is er een geweldige serie op Youtube die de oorlogshandelingen week na week behandelt, dus net alsof je in de tijd (mee)leeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten